Dossier

Sportrecht-Het recht voorbij de stadionpoort

Mijn collega meent mij steeds te moeten doorsteken dat sportrecht niet bestaat. Ergens heeft hij misschien gelijk. Er is immers onenigheid over de vraag of ‘sportrecht’ betrekking heeft op een afzonderlijke rechtstak, dan wel op de ‘relatie’ tussen sport en recht. Om het met een boutade van mijn mentor Johnny Maeschalck te zeggen “het recht eindigt niet aan de stadionpoort”. Ik zou er willen aan toevoegen “maar het wordt creatief ingevuld eens voorbij de stadionpoort”.

Dit heeft veel, zo niet alles te maken met de specificiteit van de sport en de geldstromen die er in omgaan. Er zijn immers weinig rechtstakken waarin een werknemer/sporter een kapitaal impliceert voor zijn werkgever/club. Zo zal een voetbalclub in bepaalde gevallen een voetbalspeler een arbeidscontract geven in de hoop deze in een later stadium te transfereren (lees: verkopen) aan een veelvoud van de investering of hoopt de club de investering snel te recupereren via de commerciële waarde van de speler in kwestie. Volgens de publiek gemaakte cijfers ‘kost’ Christiano Ronaldo aan zijn nieuwe club Juventus een som van 365 miljoen euro, bestaande uit een transfersom van
105 miljoen euro betaald aan Real Madrid, 12 miljoen euro aan makelaarscommissies, 124 miljoen te betalen aan Ronaldo zelf over 4 jaar en 124 miljoen euro aan de Italiaanse staat. Daartegenover staat dan dat Juventus binnen de eerste 24 uur na de transfer een omzet heeft gerealiseerd van 51,7 miljoen euro door de verkoop van gepersonaliseerde truitjes van Ronaldo…

Een investering wordt zoveel als mogelijk ook beschermd. Dit leidt tot specifieke contractuele clausules die hoofdzakelijk in sportcontracten terug te vinden zijn… Sportrecht bestaat dus wel.

Opstapclausule
Een eerste typische clausule is de opstapclausule of de ‘buy-out clause’. Dit betreft een transferbelofte waarbij de club en de speler zich op voorhand verbinden akkoord te gaan met een transfer naar een derde club indien deze club een vooraf bepaalde som op tafel legt als transferprijs.

Het recht eindigt niet aan de stadionpoort…
maar eens er voorbij wordt het creatief ingevuld

De libellering van deze clausule levert regelmatig problemen op. Niet zelden worden transfers en arbeidsovereenkomsten gesloten uren en zelfs minuten voor het sluiten van de transferdeadline waardoor er ruimte voor interpretatie wordt opengelaten in de bewuste clausule met alle gevolgen van dien. De vooraf bepaalde transferprijs ligt niet eenduidig vast, er wordt niet vermeld dat de speler ook akkoord dient te zijn met zijn arbeidsvoorwaarden aangeboden bij de derde club of er wordt niet vermeld of het een bruto dan wel netto – exclusief solidariteitsbijdragen of opleidingsvergoedingen – transferprijs betreft. Dit zijn maar enkele van de mogelijke onduidelijkheden.

In België hadden we recentelijk de Pozuelo-case. De speler van KRC Genk had een opstapclausule in zijn contract staan en wou naar Toronto. De Canadese ploeg was bereid om de transfersom (opstapclausule) neer te tellen. Toch wou KRC Genk haar speler niet laten gaan. Uiteindelijk werd een compromis gevonden en bleef de speler een maand langer bij Genk en betaalde Toronto meer dan hetgeen voorzien was in de opstapclausule, zonder dat de opstapclausule werd geactiveerd. De speler heeft een tijd gedreigd zijn contract eenzijdig te verbreken maar heeft dit finaal niet gedaan. Mocht hij zijn contract eenzijdig hebben verbroken dan had hij een verbrekingsvergoeding dienen te betalen aan KRC Genk gelijk aan het lopend loon gerekend tot het einde van zijn normale tewerkstelling overeenkomstig de wet op de betaalde sportbeoefenaar van 24 februari 1978. Deze som zou beduidend lager liggen dan de transfersom opgenomen in de opstapclausule.

Hij zou dan een arbeidsovereenkomst kunnen tekenen bij een nieuwe club met dien verstande dat de wet van 24 februari 1978 voorziet in een niet-concurrentiebeding en hij in hetzelfde seizoen niet meer zou mogen deelnemen aan wedstrijden in dezelfde sporttak in dezelfde afdeling. Met andere woorden hij zou niet meer kunnen deelnemen aan de competitie in de eerste afdeling A van het Belgisch voetbal in het seizoen 2018/2019.

Een tweede beperking betreft de transferperiode. Dhr. Pozuelo zou moeten wachten tot een transferperiode (2x per seizoen) om speelgerechtigd te zijn voor zijn nieuwe werkgever. Dat hij zijn dreigement toch niet heeft hard gemaakt, heeft waarschijnlijk te maken met artikel 17 van de FIFA Regulations on Status and Transfer of Players (RSTP). Gelet op het internationaal karakter van de transfer – van een Belgische naar een Canadese ploeg – dienen immers de reglementen van de Wereldvoetbalbond FIFA te worden gerespecteerd. Voormeld artikel voorziet dat wie zijn contract zonder een gerechtvaardigde reden (‘just cause’) verbreekt, gehouden is een vergoeding te betalen rekening houdende met onder meer de nationale wetgeving, de specificiteit van de sport, de resterende contractduur en het nieuwe salaris. Bovendien wordt de nieuwe club in een quasi onweerlegbaar vermoeden geacht te hebben aangezet tot contractbreuk (derde medeplichtigheid) en is zij solidair gehouden tot betaling van deze vergoeding.

Tenslotte riskeert de speler ook een schorsing van vier maanden en kunnen er aan de overnemende club extra sancties worden opgelegd, zoals een transferverbod of puntenaftrek. In de praktijk volgt dan ook vaak spierballengerol, maar zal dit zelden hard worden gemaakt en wordt dit als breekijzer gebruikt om een minnelijk vergelijk te vinden.

Optieclausule
De optieclausule is de (meestal) eenzijdige contractbelofte waarbij de werkgever de mogelijkheid verwerft om een bestaande arbeidsovereenkomst verder te zetten onder vooraf onderhandelde voorwaarden na het verstrijken van de initiële duurtijd.
Na het Bosman arrest wensten de clubs hun spelers – die een zeker kapitaal vertegenwoordigen – langdurig vast te leggen. Contracten van 5 jaar werden standaard afgesloten. Al snel zaten clubs echter met spelerskernen van 30 à 40 spelers die langdurig op de loonlijst stonden, alwaar niet alle spelers nog rendement haalden en in een B-kern verkommerden. De oplossing werd gezocht in de optie.

De potentiële witte merel/zwarte parel kreeg een qua duurtijd beperkt contract. Als hij de verwachtingen waarmaakte, werd de optie gelicht zodat het kapitaal kon worden beschermd en de speler nog voor het einde van zijn arbeidscontract voor een transfersom kon worden getransfereerd.
In de rechtspraak in België wordt afhankelijk van de libellering en de voorwaarden van de optie verschillend gereageerd over de geldigheid van dergelijke optiebedingen. Er wordt wel eens geargumenteerd dat een optieclausule een verboden wijzigingsbeding uitmaakt waarbij de werkgever de essentiële voorwaarden van de arbeidsovereenkomst eenzijdig wijzigt, dan wel de rechten van de werknemer inkort of verzwaart. Internationaal ontwikkelde Dr. Portmann (in de Penarol-case) vijf criteria die vervuld moeten zijn opdat de optieclausule als geldig zou worden beschouwd:

  • de maximum contractduur (inclusief de optiejaren) mag niet excessief oplopen;
  • de lichtingsdatum van de optie dient ruim voor de einddatum van de oorspronkelijke contactduur te liggen om partijen niet te gijzelen;
  • het loon voorzien in de optiejaren dient reeds in de overeenkomst te zijn opgenomen; de sporter dient er ook voordeel bij te ondervinden door bijvoorbeeld een substantiële loonsverhoging;
  • het optiebeding moet duidelijk worden opgenomen in de initiële overeenkomst

In België werd met deze criteria rekening gehouden in de cao’s nopens de arbeidsvoorwaarden van de betaalde voetballer (laatste cao 11 januari 2018 – artikel 17).

Tekenpremie
In theorie is dit een som die de sporter krijgt omwille van het zetten van een handtekening onder een contract waarmee hij zich verbindt met een club/werkgever.

Er zijn verhalen van wielerploegen eind de jaren ’70 bekend waar de wielrenners van de hoofdsponsor enkele kisten zeep verkregen die zij voor eigen rekening mochten verkopen, als aanmoediging om bij de wielerploeg te komen rijden. De eerste tekenpremies werden dan ook in natura “uitbetaald”. Omdat clubs in dezelfde (transfer)periode meerdere nieuwe sporters aan zich binden en bijgevolg ook veel tekenpremies (kunnen) overeenkomen, worden er regelmatig betalingsmodaliteiten aan gekoppeld, opdat de financiële last voor de werkgever over de duurtijd van de overeenkomst wordt gespreid.

Dreigen met contractbreuk is vaak spierballengerol dat als breekijzer wordt gebruikt om tot een minnelijk vergelijk te komen

Naast spreiding van de betalingen in de tijd, wordt als modaliteit regelmatig bedongen dat de betaling van de tekenpremie of althans een bepaald deel ervan slechts verschuldigd is indien de sporter op dat ogenblik nog in dienst is van de werkgever. De contractueel toegekende premie verschuift dan in feite van tekenpremie naar ‘loyauteitspremie’, waarbij zou kunnen geargumenteerd worden dat deze tekenpremie in dit geval als tegenprestatie voor de arbeid wordt betaald. Dit geldt des te meer nu recentelijk vele voetbalclubs een deel van de vaste verloning als tekenpremie in het contract gaan neerschrijven om zo op deze som geen groepsverzekeringsbijdragen te moeten betalen. De werkgever bespaart zo tot 40% op deze sommen en de sporter beseft dit meestal zelfs niet…

Als sport de belangrijkste bijzaak in het leven is, kan sportrecht – nu het dan toch bestaat – mischien uitgroeien tot de belangrijkste neventak van het recht. Gezonde (sport)ambitie kan nooit kwaad.

Kristof De Saedeleer
Vennoot bij Landuyt & Vennoten

Vlaams Pleitgenootschap