Dossier

Aansprakelijkheid van bestuurders

De aansprakelijkheid van bestuurders blijft een boeiend en belangrijk onderwerp.  We geven hieronder een korte stand van zaken in het kader van het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen voor de leden van het VPG.

1. Aansprakelijkheid van bestuurders volgens het nieuwe Belgische Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen

Het Belgische vennootschapsrecht werd grondig hervormd met de inwerkingtreding van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (“WVV”).  Tal van wijzigingen waren erop gericht om een hogere mate aan flexibiliteit in te bouwen, zodat België gelijke tred kan houden met onze buurlanden en als een aantrekkelijke en competitieve locatie kan worden aanzien voor buitenlandse groepen. In het kader van deze oefening werden ook de regels inzake bestuurdersaansprakelijkheid herschikt tot een meer coherente, overkoepelende regeling, die van toepassing is op de bestuurders van alle rechtspersonen die onder het toepassingsgebied van het WVV vallen.  Deze regels inzake bestuurdersaansprakelijkheid zijn terug te vinden in boek II, artikel 2:56 en volgende van het WVV.

Daaraan voorafgaand, voorziet artikel 2:51 WVV voor het eerst in een positieve verplichting voor bestuurders.  Elk lid van het bestuursorgaan en elke dagelijks bestuurder is jegens de vennootschap aansprakelijk voor “de behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak”. Artikel  2:52 WVV legt daarnaast in het bijzonder op dat wanneer de continuïteit van de onderneming in het gedrang komt, het bestuursorgaan moet beraadslagen over de te treffen maatregelen om de continuïteit van de economische activiteit voor een minimumduur van twaalf maanden te vrijwaren.

Artikel 2:56 WVV voorziet dat “De in artikel 2:51 bedoelde personen en alle andere personen die ten aanzien van de rechtspersoon werkelijke bestuursbevoegdheid hebben of hebben gehad jegens de rechtspersoon aansprakelijk zijn voor fouten begaan in de uitoefening van hun opdracht.  Dit geldt ook jegens derden voor zover de begane fout een buitencontractuele fout is.  Deze personen zijn evenwel slechts aansprakelijk voor beslissingen, daden of gedragingen die zich kennelijk buiten de marge bevinden waarbinnen normaal voorzichtige en zorgvuldige bestuurders, geplaatst in dezelfde omstandigheden, redelijkerwijze van mening kunnen verschillen.

We bekijken dit artikel 2:56 hierna van naderbij.

1.1. Wie kan verantwoordelijk worden gesteld

Niet alleen bestuurders of personen belast met het dagelijks bestuur kunnen aansprakelijk worden gesteld.  Het WVV bepaalt dat alle bepalingen inzake bestuurdersaansprakelijkheid ook van toepassing zijn op zogenaamde feitelijke bestuurders (d.w.z. personen die niet of niet rechtsgeldig tot bestuurder zijn benoemd, maar die in de praktijk wel bestuurstaken uitoefenen (of hebben uitgeoefend)).  In het kader van dit artikel dient het begrip “bestuurders” zo te worden gelezen dat ook dergelijke de facto bestuurders daaronder vallen.  Ook schaduwbestuurders, die achter de schermen werkelijke bestuursbevoegdheid uitoefenen (men denke mogelijk zelfs aan belangrijke contractspartijen die belangrijke verplichtingen kunnen opleggen) behoren daaronder.

Indien de bestuurder een rechtspersoon is, kan de vertegenwoordiger van deze rechtspersoon op dezelfde wijze aansprakelijk worden gesteld als deze bestuurder-rechtspersoon.

1.2. Contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid

Belgische bestuurders zijn aansprakelijk jegens de vennootschap voor schade veroorzaakt door fouten begaan tijdens de uitoefening van hun mandaat als bestuurder. Het gaat om een contractuele aansprakelijkheid. Een dergelijke vordering (“actio mandati”) kan in beginsel alleen worden ingesteld bij besluit van de algemene vergadering (of door de curator of vereffenaar na faillissement of ontbinding).  Evenwel kunnen ook aandeelhouders, via de minderheidsvordering de vordering instellen, en eventueel derden via een zijdelingse vordering.

Gelet op de organieke vertegenwoordiging in vennootschappen met rechtspersoonlijkheid, zullen bestuurders principieel niet aansprakelijk zijn ten aanzien van derden voor verbintenissen van de vennootschap.  Het is de vennootschap die in principe aansprakelijkheid is voor contractuele en buitencontractuele handelingen van bestuurder (de vennootschap kan zich keren tegen een bestuurder).  Bestuurders kunnen niettemin ook aansprakelijk worden gesteld jegens derden indien de fout een buitencontractuele fout uitmaakt (een schendig van de algemene zorgvuldigheidsnorm of niet naleving van specifiek aan het bestuursorgaan opgelegde verplichtingen).  Voor contractuele schuldeisers (die een contract hebben met de vennootschap), zal het niet evident zijn een buitencontractuele aansprakelijkheid in te roepen (gelet op de quasi immuniteit van de uitvoeringsagent).

1.3. Wanneer kan een bestuurder aansprakelijk worden gesteld – hoe wordt dit beoordeeld?

Bestuurders kunnen enkel aansprakelijk worden gesteld “voor beslissingen, daden of gedragingen die zich kennelijk buiten de marge bevinden waarbinnen normaal voorzichtige en zorgvuldige bestuurders, geplaatst in dezelfde omstandigheden, redelijkerwijze van mening kunnen verschillen”.  Dergelijke marginale toetsing ligt in lijn met het criterium van de “bonus pater familias” (of, volgens het nieuwe Burgerlijk Wetboek, “een voorzichtig en redelijk persoon”) geplaatst in dezelfde feitelijke omstandigheden (voorzichtige en redelijke persoon / bestuurder).

Het WVV bevestigt dus dat aan de rechter een marginaal toetsingsrecht toekomt. Dit houdt ook in dat het al dan niet redelijk handelen van een bestuurder moet worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de bestuurder zich bevond op het moment dat de kwestieuze handeling werd gesteld (geen ex post beoordeling) en het erkent ook de beleidsmarge die bestuurders hebben.  Het leiden van een onderneming brengt nu éénmaal ook de risico’s van het ondernemen met zich mee.

Bestuurders kunnen aansprakelijk worden gesteld voor normale bestuursfouten, en voor inbreuken op de statuten of op het WVV. Het spreekt voor zich dat de rechter ten aanzien van deze laatste minder of niet gebruik zal kunnen maken van het marginale toetsingsrecht.

1.4. Hoofdelijke aansprakelijkheid

De aansprakelijkheid van de bestuurders voor normale bestuursfouten is hoofdelijk wanneer er een collegiaal orgaan is; wanneer bestuurders individueel optreden is deze aansprakelijkheid individueel.  De aansprakelijkheid is steeds (collegiaal bestuursorgaan of individueel handelende bestuurders) hoofdelijk wanneer het gaat om inbreuken op de statuten of op WVV gaat.

Bestuurders kunnen echter proberen aan een eventuele hoofdelijke aansprakelijkheid te ontkomen wanneer zij geen aandeel hebben gehad in de fout (bijvoorbeeld wanneer de bestuurder kan aantonen afwezig te zijn geweest bij een vergadering tijdens welke een bepaald besluit werd genomen, of wanneer de uiting van een duidelijke niet-instemmende mening kan worden aangetoond). Om aan aansprakelijkheid te ontkomen, dient deze bestuurder zijn collega’s (of, in voorkomend geval, het collegiaal orgaan of het toezichthoudend orgaan) van de beweerde fout op de hoogte te stellen. Wanneer er een collegiaal orgaan (of toezichthoudend orgaan) is, dient deze kennisgeving en de daaropvolgende beraadslaging in de notulen van de vergadering te worden vermeld.

1.5. Financiële beperking van aansprakelijkheid

Misschien wel één van de meest besproken vernieuwingen die door het WVV werd ingevoerd, betreft de invoering van een bovengrens voor het bedrag waarvoor bestuurders aansprakelijk kunnen worden gesteld (zgn. “cap”). Deze bovengrens wordt bepaald in functie van het balanstotaal en de omzet van de rechtspersoon en staat aldus in verhouding tot de omvang van de rechtspersoon.  De bedragen zijn terug te vinden in artikel 2:57 WVV.

Deze cap geldt zowel t.a.v. derden als t.a.v. de vennootschap, en ongeacht de contractuele of buitencontractuele grondslag.  De cap geldt daarenboven voor alle betrokken bestuurders samen, en geldt per feit/geheel van feiten ongeacht het aantal eisers of vorderingen.  Tenslotte geldt de cap ten voordele van alle formeel benoemde bestuurders, dagelijks bestuurder, leden van de directieraad of raad van toezicht, maar niet ten voordele van de feitelijk bestuurder.

Een op de valreep ingevoerd amendement (om te voorkomen dat de cap meer bescherming zou geven aan bestuurders dan aan werknemers krachtens artikel 18 van de arbeidsovereenkomstenwet) heeft de draagwijdte van de cap, en dus ook zijn relevantie in de praktijk, sterk beperkt.  De cap is daardoor niet van toepassing in geval van een lichte fout die eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.  De cap was al niet van toepassing in geval van zware fout, bedrieglijk opzet of oogmerk om te schaden. Anders gezegd komt dit erop neer dat de cap eigenlijk nog enkel voor “toevallige lichte fouten” van toepassing zal zijn.

Het WVV verbiedt elke verdere beperking van de aansprakelijkheid in contracten, eenzijdige verklaringen of de statuten.  Een voorafgaande exoneratie of vrijwaring door de vennootschap zelf, haar dochterondernemingen of gecontroleerde vennootschappen, is verboden. Dit betekent dus dat moedervennootschappen, individuele aandeelhouders en derden zich nog wel voorafgaandelijk tot dergelijke voorafgaande vrijwaring of exonoratie mogen verbinden. Bovendien kan de rechtspersoon nog steeds instaan voor de betaling van een verzekering (“D&O” verzekering) ten gunste van zijn bestuurders.

1.6. Verjaring

De verjaringstermijn voor vorderingen inzake bestuurdersaansprakelijkheid is betrekkelijk kort, nl. vijf jaar vanaf de datum dat de kwestieuze besluiten, handelingen of gedragingen of, indien deze opzettelijk verborgen werden gehouden, vanaf het tijdstip waarop zij werden ontdekt.  Dit geldt voor alle bestuursorganen, ook feitelijke bestuurders, en voor alle gevallen van aansprakelijkheid.

2. Strafrechtelijke aansprakelijkheid van bestuurders

Bestuurders kunnen niet enkel strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor bepaalde feiten die zij zelf in die hoedanigheid begaan, maar zij lopen ook steeds meer het risico te worden vervolgd voor strafbare feiten die door of binnen de vennootschap zijn gepleegd.  Met andere woorden, bestuurders dienen in bepaalde gevallen de strafrechtelijke gevolgen te dragen voor handelingen of nalatigheden van werknemers of agenten van hun onderneming, nl. van personen over wie zij zeggenschap of toezicht uitoefenen.

Er zijn verschillende specifieke strafbare feiten die kunnen leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid van bestuurders, waaronder het opzettelijk indienen van onjuiste of valse jaarrekeningen, het uitkeren van fictieve dividenden, fraude, vertrouwensbreuk en valsemunterij.  In het kader van dit korte artikel, gaan we niet alle mogelijke strafbare feiten overlopen, maar beperken wij ons ertoe te onderstrepen dat de meeste van deze strafbare feiten onder het bedrijfs-, economisch, sociaal of fiscaal recht vallen.

Het Belgische Strafwetboek bepaalt dat een rechtspersoon strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, naar blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd.

Uniek in het Belgisch strafrecht t.a.v. andere buurlanden was vroeger het gegeven dat de strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor een onopzettelijk gepleegd misdrijf slechts toegewezen kon worden aan “degene die de zwaarste fout had begaan”.  Echter, sinds de wijziging van artikel 5 van het Belgisch Strafwetboek op 30 juli 2018 werd het zogenaamde “decumul-regime” afgeschaft.  Hierdoor kunnen zowel de vennootschap als haar bestuurders strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor dezelfde feiten.  Bijgevolg kunnen bestuurders niet langer aan strafrechtelijke aansprakelijkheid ontsnappen door aan te voeren dat het zwaarste misdrijf door de rechtspersoon is gepleegd.  Er bestaan geen officiële richtsnoeren over de vraag of een vervolging moet worden ingesteld tegen de rechtspersoon zelf of tegen een specifieke natuurlijke persoon, waardoor vaak procedures tegen beiden worden ingesteld.

Om het risico van de strafrechtelijke aansprakelijkheid te beperken, dienen bestuurders erover te waken dat het beleid ter voorkoming van het plegen van strafbare feiten binnen de onderneming daadwerkelijk in de praktijk wordt omgezet. Bestuurders dragen er dan ook best zorg voor dat zij bepaalde bevoegdheden delegeren aan personen die daarvoor in de geschikte positie verkeren, zonder dat zij evenwel zich mogen onttrekken aan de verplichting toezicht te houden. Daarnaast kunnen bestuurders eveneens beroep doen op een D&O aansprakelijkheidsverzekering, die mogelijk wel uitsluitingen heeft, doch die in principe wel, minstens, zal tussenkomen voor de kosten van de bijstand in gerechtelijke procedures.

Frederik Van Remoortel, Partner Crowell & Moring LLP
Emmanuel Plasschaert, Partner Crowell & Moring LLP
Blanche Devos, Associate Crowell & Moring LLP

 

 

 

 

Vlaams Pleitgenootschap