Verslag

Over wetgeving die alternatieve geschillenoplossing aanmoedigt: ‘wanneer sorry reeds een begin is’

“Why can’t we talk it over? Oh, it seems to me sorry seems to be the hardest word”

Elton John, 1976

Openingsrede

Zo’n anderhalf jaar geleden verscheen de Wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing (de zogenaamde ‘waterzooi-wet’). Met deze nieuwe regelgeving beoogde de Belgische wetgever het gebruik van alternatieve methoden van conflictoplossing (ADR) te stimuleren. Zo kreeg de rechter nieuwe hulpmiddelen in handen om partijen aan te zetten om hun conflict minnelijk af te handelen. Daarnaast werden er bijkomende informatieplichten ingevoerd, net zoals een volledig nieuwe techniek (collaboratief onderhandelen).

Hoewel de waterzooi-wet ontegensprekelijk een belangrijke stap was, komt deze niet tegemoet aan bepaalde noden van rechtzoekenden. Zo is er het voorbeeld van de ongevallen in het verkeer of in de medische sector waarbij mensen een kostbaar iemand verliezen. Hoewel benadeelden dan vaak verklaren geen juridische strijd te willen aangaan en louter op zoek te zijn naar een verklaring of enig gehoor, volgt er in de meeste gevallen toch een juridische procedure. Die procedures nemen dikwijls meerdere jaren in beslag, zonder dat de benadeelden de antwoorden krijgen waar zij naar op zoek zijn. Tevergeefs hopen zij dat de tegenpartij enig gevoel van spijt of medeleven zou laten zien.

Tijdens de openingszitting reflecteerde de openingsredenaar Mr. Wannes Vandenbussche samen met de toehoorders over één mogelijke oplossing om aan de voorgaande problematiek tegemoet te komen. Dat is het aannemen van wetgeving die schadeveroorzakers in privaatrechtelijke context wil aanzetten tot het tonen van empathie, het erkennen van misstappen en het aanbieden van verontschuldigingen (de zogenaamde ‘verontschuldigingswetgeving’).
Concreet omvat dergelijke wetgeving een aantal bepalingen die de nadelige rechtsgevolgen van het aanbieden van verontschuldigingen en het erkennen van schuld afzwakken of zelfs uitschakelen. Dit gebeurt voornamelijk door een aanpassing van het bewijsrecht.
Zo kan een schuldbekentenis of verontschuldiging niet langer naar voren worden gebracht als bewijs van een tekortkoming of nalatigheid.

Het aannemen van een wet die de juridische gevolgen van verontschuldigingen uitschakelt, is helemaal geen utopie of absurd idee. Dit soort wetgeving bestaat al in verschillende landen. De eerste verontschuldigingswet werd in 1986 aangenomen in Massachusetts in de VS. Sindsdien heeft dit type wetgeving zich over een groot deel van de Angelsaksische wereld verspreid. In de loop der jaren hebben meer dan 40 Amerikaanse deelstaten, Engeland en Wales, alle territoria in Australië en de meeste Canadese provincies een verontschuldigingswet uitgevaardigd. De wijziging van het Ierse aansprakelijkheidsrecht in 2015, de Schotse verontschuldigingswet in 2016 en de verontschuldigingsverordening van Hong Kong in 2017 zijn de meest recente voorbeelden.

De continentaal-Europese rechtssystemen zijn een opmerkelijke blinde vlek in dit steeds uitdijende landschap. Niettemin staat dit type wetgeving door zijn aanwezigheid in Engeland en Wales, Schotland en Ierland als het ware klaar om het Kanaal over te steken. Vandaar dat de openingsredenaar zich afvroeg of België niet het volgende land zou kunnen (of moeten) zijn dat zo’n wetgeving aanneemt, als pionier in de continentaal-Europese rechtstraditie.

Mr. Vandenbussche lichtte vooreerst toe wat verontschuldigingswetgeving precies inhoudt. Zijn analyse van het wettelijk kader in de verschillende jurisdicties wereldwijd leerde hem dat de wetgeving sterk varieert van land tot land. Ten eerste verschilt de definitie van verontschuldiging. Waar sommige stelsels enkel uitingen van medeleven of spijtbetuigingen beschermen, de zogenaamde ‘partial apologies’ (zoals in meerdere Amerikaanse deelstaten), zijn de regels in andere stelsels ook van toepassing op schuldbekentenissen of erkenningen van aansprakelijkheid, de zogenaamde ‘full apologies’ (zoals in de meeste Canadese provincies). Daarnaast beïnvloedt verontschuldigingswetgeving in de eerste plaats de werking van het bewijsrecht (door verontschuldigingen uit te sluiten als bewijs, door te bepalen dat zij geen buitengerechtelijke bekentenis uitmaken of door te stipuleren dat zij niet relevant zijn bij de beoordeling van aansprakelijkheid). In bepaalde landen wijzigt deze wetgeving ook bepaalde materiële rechtsregels (door te bepalen dat een verontschuldiging niet kan leiden tot verval van een verzekeringsdekking, geen verjaringsstuitende erkenning vormt of geen eenzijdige belofte tot betalen kan uitmaken). Ten derde varieert ook het toepassingsgebied (medische onge­vallen, alle mogelijke schadegevallen of alle civielrechtelijke procedures). Ten slotte gaat het soms over ‘stand-alone’ wetgeving (zoals in Schotland en Hong Kong), terwijl het in andere systemen gecodificeerd is als onderdeel van het aansprakelijkheids- of het bewijsrecht.

Toen de openingsredenaar terugkeek naar de ontstaansgeschiedenis van dit juridische fenomeen, stelde hij inderdaad vast dat deze wetgeving is ingevoerd vanuit de nood aan juridische bescherming voor verontschuldigingen, althans in de Anglo-Amerikaanse rechtstraditie. Potentieel aansprakelijke partijen willen de garantie dat hun excuses niet tegen hen zullen worden gebruikt in een latere juridische procedure. Dat is mogelijk omdat verklaringen afgelegd buiten de rechtbank door de verwerende partij een uitzondering vormen op de ‘rule against hearsay’. Benadeelden aan wie excuses waren gericht, kunnen deze dus naar voren brengen als bewijs van een fout of tekortkoming. Zij vormen geen afdoende bewijs, maar zijn niettemin bruikbaar als bewijs. Verontschuldigingswetgeving heeft dus als doelstelling om dat te verhinderen.

Vervolgens stond Mr. Vandenbussche stil bij de mogelijke meerwaarde van het aanmoedigen van verontschuldigingen en schulderkenningen via wetgeving. Het succes van verontschuldigingswetgeving als ADR-instrument steunt eigenlijk op twee assumpties. Ten eerste gaat men ervan uit dat als een rechtssysteem verontschuldigingswetgeving uitvaardigt, partijen vlugger geneigd zullen zijn om hun excuses aan te bieden. Ten tweede, eenmaal verontschuldigingen zijn geuit, zouden partijen vlugger openstaan voor een mogelijke schikking. Heel wat empirisch onderzoek lijkt deze twee vooronderstellingen – en dus het succes van verontschuldigingswetgeving – te staven, hoewel er soms ook geluiden in de andere richting zijn.

Bij het aansnijden van de centrale vraag van de rede, namelijk de mogelijke invoering van verontschuldigingswetgeving in het Belgische recht, maakte de openingsredenaar een onderscheid tussen de noodzaak, de inpasbaarheid en de wenselijkheid.

Hoewel er in België geen ‘rule against hearsay’ of uitzonderingen daarop bestaan, toont een analyse van rechtspraak en rechtsleer aan dat verontschuldigingen en schulderkenningen in het Belgische recht wel degelijk op tweeërlei vlak juridische gevolgen kunnen teweegbrengen. In de eerste plaats komen de erkende feiten in aanmerking als een buitengerechtelijke bekentenis. Ten tweede als een verbintenis uit eenzijdige wilsuiting, waarbij een engagement tot schadeloosstelling wordt aangegaan. Daarnaast is er nog een belangrijk rechtspsychologisch argument. Volgens Amerikaans onderzoek zouden magistraten, net zoals juryleden,– zonder dat zij zich daarvan bewust zijn – een persoon vlugger aansprakelijk stellen als zij weten dat die persoon zijn verontschuldigingen heeft aangeboden. Het is immers een intuïtieve reactie om aan te nemen dat iemand die zijn excuses aanbiedt, wel degelijk verantwoordelijk is voor het schadegeval.

Op het vlak van de inpasbaarheid stelde Mr. Vandenbussche vast dat verontschuldigingen geen volledige ‘xenos’ zijn in de Belgische rechtstraditie. Iedereen kan zich historische excuses van Belgische politici herinneren voor fouten gemaakt in het verleden. Daarnaast duiken verontschuldigingen soms ook op als remedie voor bepaalde schade. Zo kunnen in het jeugdrecht minderjarigen die vervolgd worden door het openbaar ministerie voor een als misdrijf omschreven feit aan de rechtbank een geschreven project voorleggen, dat onder meer de verbintenis kan omvatten om schriftelijke of mondelinge verontschuldigingen aan te bieden (art. 37 ; § 2ter, 1° Jeugdbeschermingswet). Verder bestaat er in het Belgische recht al een bepaling die opmerkelijke gelijkenissen vertoont met een verontschuldigingswet. Artikel 149, tweede lid Wet Verzekeringen luidt als volgt: ‘Het erkennen van feiten of het verstrekken van eerste geldelijke of medische hulp door de verzekerde kunnen voor de verzekeraar geen grond opleveren om zijn dekking te weigeren’. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat deze bepaling is ingevoerd als reactie op clausules in polissen die de aansprakelijkheidsverzekeraar van dekking vrijstelden wanneer de verzekerde bepaalde toegevingen of erkenningen had gedaan zonder akkoord van de verzekeraar. De meest prominente vorm van verontschuldigingswetgeving gaat echter over het ontoelaatbaar maken van excuses als bewijs. Dat is iets waar continentaal-Europese rechtsstelsels minder vertrouwd mee zijn dan Angelsaksische landen. Niettemin is het nastreven van beleidsmotieven via ontoelaatbaar bewijs geen volledig onontgonnen terrein in het Belgische recht. In het burgerlijk procesrecht is er art. 1728, §1 Gerechtelijk Wetboek, naar luid waarvan: ‘de documenten opgemaakt en de mededelingen gedaan in de loop van en ten behoeve van een bemiddelingsprocedure […] niet toelaatbaar [zijn] als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis’. Achterliggende doelstelling is dat partijen in volledige transparantie en zonder enige remming een bemiddelingssessie zouden aanvatten. Soortgelijke beleidsdoelstelling (volledige openheid) is te vinden in het strafrecht, onder meer in art. 216 Sv. over de voorafgaandelijke erkenning van schuld (‘guilty plea’), art. 216bis over de minnelijke schikking in strafzaken, in art. 216/5 over de spijtoptantenregeling en in art. 216ter over de strafbemiddeling.

Ten slotte argumenteerde de openingsredenaar dat een verontschuldigingswet ontegensprekelijk een aantal voordelen heeft. Het creëert duidelijkheid over de juridische gevolgen van excuses en schulderkenningen. Het kan risicoaverse advocaten over de streep trekken. Het symboliseert de verdere paradigmaverschuiving van een traditioneel rechtbankmodel naar een dialoog tussen partijen. Het kan benadeelden naast een louter monetaire vergoeding ook een vorm van moreel herstel bieden. Het is democratisch en kostenefficiënt.

Zonder een lans te breken voor de invoering van verontschuldigingswetgeving, was de openingsredenaar deze oplossing wel degelijk genegen. Niettemin maakte hij in het slotdeel van zijn rede ook duidelijk dat hij verontschuldigingswetgeving als een belangrijke inspiratiebron beschouwt om na te denken over de weg die wij in België met alternatieve geschillenoplossing willen inslaan: Komt het wel aan de wetgever toe om de ene of andere manier van geschillenoplossing aan te moedigen of te prioriteren? Moeten keuzes voor alternatieve geschillenoplossing niet meer evidence-based zijn? Kunnen wij niet meer out of the box denken om recht­zoekenden te bieden waar zij echt naar op zoek zijn?

VPG voorzitter Mr. Maria-Clara Van den Bossche

Repliek van de Voorzitter

Mr. Maria-Clara Van den Bossche, Voorzitter van het Vlaams Pleitgenootschap, belichtte in haar repliek een aantal fundamentele vragen die we ons moeten stellen alvorens we verontschuldigingswetgeving zouden invoeren in het Belgisch recht.

De eerste vraag is of er wel effectief een noodzaak bestaat aan dergelijke verontschuldigingswetgeving in het Belgisch recht. Onderzoek van rechtspraak in zowel common law als civil law landen, toont aan dat rechtbanken over het algemeen niet gauw geneigd zijn om bewijs af te leiden uit verontschuldigingen of fout-erkennende verklaringen. Ook naar Belgisch recht zullen dergelijke verklaringen, gelet op de strenge toepassingsvoorwaarden, slechts zelden gekwalificeerd kunnen worden als een buitengerechtelijke bekentenis of als een verbintenis uit eenzijdige wilsuiting, waarbij een duidelijke wil tot schadeloosstelling vereist is. Dit suggereert dat er weinig noodzaak is aan bescherming van verontschuldigingen.

Bovendien doen de karakteristieken van ons Europees-continentaal rechtsstelsel besluiten dat excuses die tot aansprakelijkheid kunnen leiden allicht niet dezelfde bescherming behoeven als in common law landen. Zo wordt de aansprakelijkheid in België niet beoordeeld door een jury, maar wel door professionele rechters, die minder beïnvloed worden door nadelig bewijs zoals fout-erkennende verontschuldigingen.

Een tweede vraag is of dergelijke verontschuldigingswetgeving wel de gewenste effecten zal hebben. Een belangrijke doelstelling van verontschuldigingswetgeving is het bevorderen van buitengerechtelijke afhandeling van geschillen. De resultaten van onderzoek hieromtrent blijken echter verdeeld: waar uit bepaald onderzoek effectief blijkt dat er minder claims waren in geval van excuses, blijkt uit ander onderzoek dat excuses geen enkele invloed hadden op de bereidheid om te schikken, maar enkel bijdroegen aan de immateriële genoegdoening van partijen. Amerikaans onderzoek toont zelfs aan dat er na de invoering van verontschuldigingswetgeving méér vorderingen werden ingesteld tegen dokters die hun excuses hadden aangeboden. Een andere doelstelling is de louterende werking van excuses voor slachtoffers. Indien slachtoffers echter weten dat excuses worden aangeboden omdat deze niet in rechte kunnen worden aangewend tegen de verontschuldigende dader, en mogelijks deel uitmaken van een strategie om procedures af te wenden, kan sterk betwijfeld worden of dergelijke excuses nog dat louterend effect zullen hebben voor slachtoffers.

Er kan zelfs gesteld worden dat verontschuldigingswetgeving in zekere mate contraproductief en slachtofferonvriendelijk kan zijn, in de eerste plaats omdat dergelijke wetgeving de bewijslast voor de schadelijder nog verder kan verzwaren.

Een andere belangrijke kritiek op verontschuldigingswetgeving is dat het de betekenis van een verontschuldiging vermindert en banaliseert door mensen aan te moedigen om zich te verontschuldigen zonder financieel risico. Verontschuldigingswetgeving doorbreekt het verband tussen verantwoordelijkheid nemen in woorden en in daden, tussen verbale en financiële verantwoordelijkheid.


De Voorzitter besloot dat, vooraleer we zouden overgaan tot het invoeren van verontschuldigingswetgeving, er ook aandacht besteed moet worden aan deze morele vragen en de sociale implicaties. Ze eindigde haar repliek met de volgende vraag: ‘Verliezen verontschuldigingen door het invoeren van verontschuldigingswetgeving hun sacrale, confessionele waarde en worden ze een goedkope hulpbron, of krijgen ze hun uiteindelijke, praktische betekenis als instrument voor geschillenbeslechting?’

Daarna volgde de repliek van staf­houder Peter Callens.

Mr. Younes Sebbarh, de eerste laureaat van de pleitwedstrijd van het voorbije gerechtelijke jaar.

Laureaten pleitwedstrijd

Tijdens de openingszitting werden ook de prijzen uitgereikt aan de winnaars van de pleitwedstrijd van het voorbije gerechtelijke jaar. De eerste laureaat was Mr. Younes Sebbarh, de tweede laureaat was Mr. Heleen Vangeel en de derde laureaat was Mr. Laure Verstraete.

Vlaams Pleitgenootschap