Dossier

Het Wetboek van vennootschappen en verenigingen

Welgekomen sluitstuk van een ruimere hervorming van ons ondernemingsrecht dat vanaf 1 mei 2019 gefaseerd van toepassing wordt

Op 29 januari 2019 verzorgden Matthias Wauters en Christophe De Backere (beiden advocaat bij Eubelius en gastdocent aan de KU Leuven – Campus Brussel) een permanente vorming over de inwerking­treding en de temporele toepassing van het nieuwe vennootschaps- en verenigingsrecht, dat in een gloednieuw Wetboek van vennootschappen en verenigingen (“WVV”) zal worden gebundeld.

Een permanente vorming over de inwerkingtreding van het nieuwe WVV leek op dat ogenblik nochtans voorbarig. Doordat de regering Michel I op 9 december 2018 tot de minderheidsregering Michel II vervelde, was het op dat ogenblik immers lang niet zeker dat het WVV er deze legislatuur wel zou komen. Die onzekerheid had nochtans weinig impact op de opkomst: deze permanente vorming was één van de drukst bijgewoonde van de afgelopen jaren.

Dat hoeft niet te verbazen: aan geen enkele andere balie vertoeven meer advocaten die zich dagdagelijks bezighouden met vennootschapsrecht. Nu reeds uit de ontwerpteksten overduidelijk bleek dat het WVV dit rechtsdomein grondig zal hervormen, waren de meeste confraters zich zelfs toen al duchtig aan het bijscholen. De metamorfose van ons vennootschaps- en verenigingslandschap is op sommige vlakken zo ingrijpend, dat de wetgever ook (terecht) veel aandacht heeft besteed aan de inwerkingtreding en de temporele toepassing van het WVV. Naast een studie van de nieuwe regels is het voor iedere advocaat die actief is in het vennootschaps- en verenigingsrecht dan ook van primordiaal belang om te kunnen bepalen welke regels nu precies moeten worden toegepast.

Reden genoeg om één van beide sprekers het (langverwachte) WVV nogmaals in zijn ruimere context te laten plaatsen, gevolgd door een schets van de krachtlijnen van de inwerkingtreding en temporele toepassing van dit langverwachte nieuwe vennootschaps- en verenigingsrecht – over de inhoud van de nieuwe regelgeving op zich zal nu immers al meer dan voldoende inkt vloeien.

Christophe De Backere (/.) en Matthias Wauters (r.) tijdens de permanente vorming vennootschapsrecht

Ontstaansgeschiedenis van het WVV
Ons huidige Belgische vennootschapsrecht wordt vaak bestempeld als verouderd, stroef en onoverzichtelijk. Dat levert ons land een stevig concurrentieel nadeel op ten opzichte van de andere lidstaten van de EU in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie m.b.t. corporate mobility, nu meer en meer lidstaten hun vennootschapsrecht moderniseren om het aantrekkelijker te maken (waaronder onze buurlanden Nederland, Duitsland en Frankrijk). Bovendien lijkt ook de Europese harmonisatiemotor quasi volledig te zijn stilgevallen (op enkele zeldzame uitzonderingen zoals de Company Law Package uit 2018 na), waardoor een nationaal initiatief tot hervorming van ons vennootschapsrecht zich opdrong.

Het idee voor een nieuw wetboek van vennootschappen én verenigingen maakte eerst opgang in academische kringen na een vurig pleidooi van de huidige minister van Justitie ter gelegenheid van de emeritaatsviering van professor Jean-Marie Nelissen Grade aan de KU Leuven. Kort daarna verenigden verschillende academici zich in het Belgisch Centrum voor Vennootschapsrecht (“BCV”) dat een grondige hervorming wilde voorbereiden, gestoeld op een maximale coherentie, een doorgedreven vereenvoudiging en een verregaande flexibilisering van de relevante rechtsregels. Die oefening resulteerde in een verslagboek (“De modernisering van het vennootschapsrecht”) en een beleidsnota die het BCV in juli 2015 aan de minister van Justitie heeft bezorgd.

Na een bespreking van die beleidsnota in de Commissie voor handels- en economisch recht op 6 oktober 2015, werd een expertenwerkgroep samengesteld die het WVV heeft voorbereid, dat na de plenaire behandeling en stemming (met de aanname van enkele amendementen die te elfder ure werden ingediend) op 28 februari 2019 intussen de volledige parlementaire weg heeft afgelegd. Ons vennootschaps- en verenigingsrecht zal nu dus ook zonder enige twijfel een ware metamorfose ondergaan met ingang van 1 mei 2019.

Het WVV als sluitstuk van een ruimere hervorming van het ondernemingsrecht

Het is echter belangrijk om in herinnering te brengen dat het WVV het sluitstuk moet vormen van een ruimere hervorming van het ondernemingsrecht die enige tijd geleden reeds is ingezet: de voorbije jaren werd ons ondernemingsrecht immers al ingrijpend gewijzigd.

Daarbij kan in de eerste plaats worden verwezen naar de Wet van 15 april 2018 houdende de hervorming van het ondernemingsrecht, die op 1 november 2018 in werking is getreden. Die wet heeft niet alleen een nieuw ondernemingsbegrip ingevoerd, maar bijvoorbeeld ook het aloude (maar kunstmatige en intussen volstrekt voorbijgestreefde) onderscheid tussen handelsdaden en burgerlijke daden opgeheven, en dus ook dat tussen de burgerlijke vennootschappen en handelsvennootschappen (vgl. oud art. 3 W.Venn.). Dat lijkt wel nog steeds niet door iedereen te zijn opgepikt: op het briefpapier of in de e-mailhandtekeningen van veel advocaten- en accountancykantoren prijkt immers nog steeds BV CVBA (of BVBA) op hun briefpapier. De impact van de afschaffing van dat onderscheid is overigens niet min; zo zijn bijvoorbeeld ook de maten van een (voorheen) burgerlijke maatschap nu plotsklaps hoofdelijk aansprakelijk voor de (nieuwe) schulden van die maatschap (art. 52 W.Venn.).

Daarvóór was er natuurlijk al de langverwachte invoeging van Boek XX in het Wetboek van Economisch Recht, die ons insolventierecht grondig heeft aangepast, in een poging om die wetgeving meer coherent, doeltreffend en performant te maken. Dat nieuwe insolventierecht bracht bij zijn inwerkingtreding (1 mei 2018) vele nieuwigheden met zich mee, zoals de mogelijkheid tot faillissement voor vrije beroepers, landbouwentiteiten, VZW’s, maatschappen en alle natuurlijke personen met een zelfstandige beroepsactiviteit. Bovendien heeft die wet het leerstuk van de wrongful trading wettelijk verankerd (art. XX.227 WER), en werd de bijzondere bestuursaansprakelijkheid voor kennelijk grove fout bij faillissement naar het WER overgeheveld: (de relevante delen van) onze artikelen 265 (BVBA), 409 (CVBA), 530 (NV en Comm.VA) en 921 (SE) W.Venn. werden samengebracht in art. XX.225 WER. Hetzelfde geldt voor de bijzondere aansprakelijkheid voor sociale zekerheidsschulden, waarvoor (de relevante delen van) voormelde artikels werden gebundeld in art. XX.226 WER.

Ten slotte zijn er de laatste jaren enkele punctuele wijzigingen gebeurd, die misschien onterecht wat onderbelicht zijn gebleven. Zo was er ook de uitbreiding van de mogelijkheden tot gerechtelijke ontbinding van (slapende) vennootschappen: voortaan volstaat bijvoorbeeld reeds de eenmalige niet-neerlegging van de jaarrekening voor een gerechtelijke ontbinding, al is er (gelukkig) wel een regularisatiemogelijkheid, zodat die maatregel zijn doel niet zou voorbijschieten.

De goedkeuring van het WVV zou nu dus het sluitstuk moeten vormen van die ruimere hervorming van het ondernemingsrecht, door de invoering van een gloednieuw wetboek waarin zowel het vennootschaps- als verenigingsrecht worden geïntegreerd. Drie krachtlijnen vormden de leidraad bij die hervormingsoefening, namelijk:

  1. een doorgedreven vereenvoudiging, o.a. door de beperking van het aantal vennootschapsvormen;
  2. een verregaande flexibilisering, o.a. door de veelbesproken afschaffing van het maatschappelijk kapitaal in de nieuwe ‘besloten vennootschap’ (BV) en de mogelijke ontkoppeling van inbreng en stemrecht, maar mét de nodige aandacht voor de belangen van derden; en
  3. een aanpassing aan de Europese evoluties, o.a. door de invoering van de statutaire zetelleer.

Inwerkingtreding en temporele toepassing van het WVV

Een wet treedt in beginsel in werking tien dagen na haar publicatie in het Belgisch Staatsblad, waarna voor haar temporele toepassing de algemene principes van het intertemporeel recht gelden. Dat is echter de default rule: de wet kan immers zelf in een bijzondere regeling voorzien voor haar inwerkingtreding en/of temporele toepassing, wat de wet die het WVV invoert ook doet.

Zo bepaalt de wet dat zij in werking treedt op 1 mei 2019. Dit betekent dat het WVV op een andere datum dan normaal in werking zal treden. De inwerkingtreding van de nieuwe wet is in beginsel algemeen: op enkele beperkte uitzonderingen na die we hier niet bespreken, treedt zij immers volledig in werking op die datum.

De inwerkingtreding van een wet moet echter goed worden onderscheiden van haar temporele toepassing. Wanneer de wet ter zake niets bepaalt, zal haar toepassing worden bepaald aan de hand van de algemene principes van temporeel recht, die er in essentie op neerkomen dat:

  • de wet geen toepassing zal vinden op rechtstoestanden uit het verleden (niet-retroactiviteit);
  • de nieuwe wet meteen van toepassing wordt op lopende én toekomstige rechtstoestanden (zonder afbreuk te doen aan onder de oude regelgeving verworven rechten); en
  • er sprake is van een eerbiedigende werking t.a.v. lopende overeenkomsten, die beheerst blijven door de regelgeving die van toepassing was bij hun totstandkoming, al wordt ook dwingende regelgeving in de regel onmiddellijk van toepassing op lopende overeenkomsten.

Behalve voor de toepassing van het WVV op lopende overeenkomsten, waarvoor de memorie van toelichting uitdrukkelijk naar de principes van het algemeen intertemporeel recht verwijst, voorziet de wet in een uitdrukkelijke regeling voor haar toepassing, waarnaar we kunnen teruggrijpen.

Op 1 mei 2019 treedt het WVV in werking en wordt het onmiddellijk van toepassing op ‘nieuwe’ vennootschappen, verenigingen en stichtingen. Aan bestaande vennootschappen wordt de mogelijkheid verleend om het WVV vanaf die datum van toepassing te laten worden, door reeds vóór 1 januari 2020 hun statuten (volledig) aan te passen aan het WVV (de zgn. ‘opt-in’). Het WVV zal in dat geval op hen van toepassing zijn vanaf de dag van de bekendmaking van de statutenwijziging in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad.

Bij de inwerkingtreding van het WVV zal de nieuwe geschillenregeling meteen ook in de bestaande vennootschappen van toepassing worden, althans voor nieuw ingeleide rechtsvorderingen. Bovendien wordt ook de statutaire zetelleer reeds vanaf 1 mei 2019 van toepassing in ons internationaal privaatrecht, waardoor de statutaire zetel zowel voor nieuwe als voor reeds bestaande rechtspersonen vanaf die datum de relevante aanknopingsfactor zal vormen om het toepasselijke rechtspersonenrecht en de bevoegdheid te bepalen.

Op de rechtspersonen die op 1 mei 2019 reeds bestaan, zal het WVV (behalve bij een vroegere opt-in) pas op 1 januari 2020 van toepassing worden. Vanaf dan moeten ook zij de dwingende regelgeving van het WVV naleven en worden statutaire clausules die daarmee onverenigbaar zij voor ‘niet geschreven’ gehouden. Daarenboven krijgen zij tot 1 januari 2024 de tijd om hun statuten in overeenstemming brengen met het WVV, tenzij er reeds vóór die datum een statutenwijziging plaatsvindt (die de tussenkomst van de algemene vergadering vraagt). In dat geval, moeten zij verplicht hun statuten (volledig) aanpassen aan het WVV.

Ten slotte heeft de wetgever ook uitdrukkelijk voorzien in een gedetailleerde overgangsregeling voor de bestaande vennootschappen die hun rechtsvorm zien verdwijnen, zoals bv. de commanditaire vennootschappen. Die vennootschappen worden ook ná 1 januari 2020 nog beheerst door de relevante regels van het Wetboek van vennootschappen (tenzij die strijden met welbepaalde dwingende regels uit het WVV), en dit totdat ze worden omgezet in de voorgeschreven rechtsvorm (bv. de NV voor de Comm.VA). Die omzetting moet plaatsvinden vóór 1 januari 2024: als zij op die datum nog niet is gebeurd, voltrekt de omzetting zich van rechtswege.

Deze uitdrukkelijke regeling beoogde o.i. duidelijk een evenwicht tussen enerzijds de wil om het WVV snel en zo volledig mogelijk in werking te laten treden (onder het motto “de nieuwe wet is beter”, vgl. ook de mogelijkheid tot opt-in), en anderzijds de behoefte aan ruime overgangstermijnen voor reeds bestaande vennootschappen en verenigingen, die (ruime) overgangstermijnen krijgen om zich het nieuwe recht eigen te maken en zich eraan aan te passen.

Christophe De Backere
Advocaat bij Eubelius
Gastdocent aan de KU-Leuven – Campus Brussel

Vlaams Pleitgenootschap